Dutch Word: bouwen
English Meaning: to build, to construct
Word Forms: bouw, bouwde, bouwden, bouwend, bouwt, gebouwd
Example Sentences:
De vink heeft zijn nest in de heg gebouwd.
The finch has built its nest in the hedge.
[Show Details]
De vogel bouwde een nest.
The bird built a nest.
[Show Details]
Hij heeft een boot gebouwd.
He built a boat.
[Show Details]
Deze brug is 10 jaar geleden gebouwd.
This bridge was built 10 years ago.
[Show Details]
Bevers staan erom bekend dat ze dammen bouwen.
Beavers are known for building dams.
[Show Details]
De Taj Mahjal is symmetrisch gebouwd.
The Taj Mahal is symmetrically built.
[Show Details]
Dit Koreaanse paleis werd in 1394 gebouwd.
This Korean palace was constructed in 1394.
[Show Details]
English Meaning: to build, to construct
Word Forms: bouw, bouwde, bouwden, bouwend, bouwt, gebouwd
Example Sentences:
De vink heeft zijn nest in de heg gebouwd.
The finch has built its nest in the hedge.
[Show Details]
De vogel bouwde een nest.
The bird built a nest.
[Show Details]
Hij heeft een boot gebouwd.
He built a boat.
[Show Details]
Deze brug is 10 jaar geleden gebouwd.
This bridge was built 10 years ago.
[Show Details]
Bevers staan erom bekend dat ze dammen bouwen.
Beavers are known for building dams.
[Show Details]
De Taj Mahjal is symmetrisch gebouwd.
The Taj Mahal is symmetrically built.
[Show Details]
Dit Koreaanse paleis werd in 1394 gebouwd.
This Korean palace was constructed in 1394.
[Show Details]
|
Learn Dutch and other languages online with our audio flashcard system and various exercises, such as multiple choice tests, writing exercises, games and listening exercises. Click here to Sign Up Free!Or sign up via Facebook/Google with one click: 
Watch a short Intro by a real user! |
© 2024 Antosch & Lin Languages
Privacy Policy & Terms of Service